
Jurisprudentie
BG6065
Datum uitspraak2008-08-21
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.004.971
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-12-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers106.004.971
Statusgepubliceerd
Indicatie
‘Arbeidsmarkttoelage’ moet niet tot het pensioengevend inkomen worden gerekend. Salarisstijging van meer dan 25% wordt niet betrokken bij berekening pensioenverhoging; ‘pensioenknip’ is het gevolg van overeengekomen structurele verhoging van het (vaste) salaris.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
ZESDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid
VERENIGING VOOR CHRISTELIJK HOGER ONDERWIJS, WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN PATIËNTENZORG,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
procureur: mr. W.Th. Snoek,
t e g en
[WERKNEMER],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. A. van Hees.
1.Het geding in hoger beroep
1.1 Appellante – hierna de Vereniging - is bij dagvaarding van 3 mei 2006 in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank te Amsterdam, sector kantonton, locatie Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 9 februari 2006 onder rolnummer CV 05-5384 tussen partijen uitgesproken tussenvonnis.
1.2 De Vereniging heeft bij memorie vijftien grieven ontwikkeld – er zijn twee grieven genummerd 13 - , stukken in het geding gebracht, bewijs aangeboden en geconcludeerd als daarin verwoord.
1.3 Geïntimeerde – [werknemer] - heeft bij memorie de grieven bestreden, producties overgelegd en geconcludeerd als in die memorie vermeld.
1.4 [Werknemer] heeft vervolgens bij akte nog een aantal producties in het geding gebracht, waarop de Vereniging - eveneens bij akte – heeft gereageerd.
1.5 Partijen hebben verzocht arrest te wijzen op de stukken van beide instanties. De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. De grieven
Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de desbetreffende memorie van de Vereniging.
3. De feiten
De kantonrechter heeft in een op 27 oktober 2005 gewezen tussenvonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.6) in rechtsoverweging 1 een aantal feiten vastgesteld. Waar de juistheid van die feiten niet in geschil is, gaat ook het hof hiervan uit.
4. De beoordeling
4.1. Deze zaak betreft het volgende. [Werknemer] is sedert 1 juli 1979 in verschillende functies in dienst geweest van de Vereniging, laatstelijk als neurochirurg. Vanaf 1 juli 1986 werkte hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 31 mei 2000 is hij uit dienst getreden. [Werknemer] heeft vanaf de datum van indiensttreding – op een korte onderbreking na – deelgenomen aan de pensioenregeling van het ABP. Bij brief van 20 mei 1996 heeft de Vereniging twee leden van de afdeling neurochirurgie (waar [werknemer] toen werkzaam was) medegedeeld dat zij zou overgaan tot “het organiseren van zogenoemde ambtelijke toelagen m.i.v. 1 januari 1996”. Vervolgens heeft de Vereniging per brief van 26 juni 1996 [werknemer] medegedeeld dat hem met ingang van 1 januari 1996 een arbeidsmarkttoelage was toegekend van ƒ 3.000,-- bruto per maand. De brief vermeldt dat de toelage “voorshands voor de periode van 1 jaar” geldt. Deze afspraak is later gewijzigd, hetgeen blijkt uit een brief van 6 december 1996 van de Vereniging aan [werknemer], inhoudende dat de toelage met terugwerkende kracht wordt toegekend vanaf 1 januari 1994 en ƒ 1.500,-- bruto per maand zal bedragen. Ook in deze brief wordt vermeld dat de toelage voorshands tot 1 januari 1997 geldt. De Vereniging heeft per brief van 1 december 1997 aan de stafleden van de afdeling neurochirurgie, waartoe [werknemer] behoorde, een voorstel gedaan tot verhoging van de honorering. Dit voorstel, dat door [werknemer] op 18 oktober 1998 met de aantekening “onder voorbehoud” is getekend, had betrekking op de periode 1997 tot en met 1999. Het ABP heeft per 1 januari 1998 bij [werknemer] een salarisverhoging geconstateerd van ƒ 105.000,-- in 1996 tot ƒ 173.664,-- per 1 januari 1998 en heeft om die reden, conform het bepaalde in artikel 3.1 van het vigerende pensioenreglement, een zogenoemde pensioenknip toegepast, inhoudende dat salarisstijgingen van meer dan 25% niet worden betrokken bij de berekening van de pensioenverhogingen over afgelopen dienstjaren.
4.2 In de inleidende dagvaarding heeft [werknemer] gevorderd voor recht te verklaren dat de Vereniging gehouden is [werknemer]’s nader bij staat op te maken pensioenschade ten gevolge van de toepassing door het ABP (het hof leest:) per 1 januari 1998 van een pensioenknip te vergoeden. Tevens heeft [werknemer] bij akte vermeerdering van eis gevorderd voor recht te verklaren dat de Vereniging gehouden is de nader bij staat op te maken pensioenschade van [werknemer] te vergoeden die hij zou hebben geleden ten gevolge van de door het ABP op basis van de salarisverhoging per 1 januari 2000 toegepaste pensioenknip. De vereniging betwist tot vergoeding van pensioenschade gehouden te zijn.
4.3 De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep (in rechtsoverweging 14) geoordeeld dat de Vereniging in beginsel aansprakelijk is voor de pensioenschade van [werknemer], voor zover voortkomend uit de pensioenknip als gevolg van de salarisverhoging van ƒ 105.000,-- per 1 januari 1996 tot ƒ 141.000,-- per 1 januari 1998. Redengevend voor zijn oordeel achtte de kantonrechter, zakelijk weergegeven, dat het aan de Vereniging te wijten is geweest dat het ABP geen pensioenknip heeft toegepast per 1 januari 1997, doch pas per 1 januari 1998. (Het hof neemt aan dat de kantonrechter met deze overweging heeft bedoeld dat het aan de vereniging te wijten is geweest dat het ABP per 1 januari 1997 geen verhoging van het pensioengevend inkomen heeft doorgevoerd). Had de Vereniging de met [werknemer] gemaakte afspraken op de juiste wijze uitgevoerd, dan was noch per 1 januari 1997 noch per 1 januari 1998 sprake geweest van een pensioenknip, aldus de kantonrechter. De bij wijze van eisvermeerdering ingestelde vordering heeft de kantonrechter afgewezen. Omdat de kantonrechter, in zijn woorden, een verrassingsbeslissing wilde voorkomen, heeft hij partijen bij het tussenvonnis van 9 februari 2006 in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de inhoud van vorenbedoelde rechtsoverweging alvorens eindvonnis te wijzen.
4.4 Partijen hebben zich vervolgens bij akte uitgelaten over het tussenvonnis van de kantonrechter. De Vereniging heeft bij die akte verzocht de mogelijkheid van tussentijds appel open te stellen op grond van het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv , welk verzoek bij vonnis van 20 april 2006 is gehonoreerd. De grieven, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, richten zich tegen de beslissingen in het tussenvonnis van 9 februari 2006 en de daaraan ten grondslag liggende motivering.
4.5 Het hof stelt voorop dat de Vereniging in ieder geval niet aansprakelijk kan worden gehouden voor een door het ABP uitgevoerde pensioenknip die het gevolg is van de in de loop van 1997 overeengekomen structurele verhoging van het salaris van [werknemer] (terugwerkend tot 1 januari 1997) die, onbetwist, pensioengevend was en die heeft geleid tot een vaststelling van de pensioengrondslag per 1 januari 1998 op ƒ 173.664,--. Indien al in rechte zou komen vast te staan dat de in 1996 overeengekomen arbeidsmarkttoelage een structureel karakter droeg c.q. pensioengevend was, had de Vereniging de schade als gevolg van de dan per 1 januari 1998 doorgevoerde pensioenknip niet kunnen voorkomen. Uitgaande van de (gewijzigde) afspraak tussen de Vereniging en [werknemer], zoals deze is bevestigd in de brief van 6 december 1996 van de Vereniging aan [werknemer], zou het pensioengevend salaris in 1996 ƒ 123.000,-- hebben bedragen (het vaste salaris van ƒ 105.000,-- vermeerderd met de arbeidsmarkttoelage van ƒ 18.000).--. Het vaste salaris van [werknemer] bedroeg per 1 januari 1998 als gevolg van de nieuwe, structurele regeling circa ƒ 173.000,-- – een verhoging van meer dan 25%. Ook als uitgegaan wordt van een daarvoor geldend salaris van ƒ 123.000,-- was toepassing van een pensioenknip per 1 januari 1998 niet voorkomen. In dit verband overweegt het hof nog dat de kantonrechter in rechtoverweging 14 van het vonnis waarvan beroep is uitgegaan van een pensioengevend salaris (vóór de structurele verhoging van 1997) per 1 januari 1998 van ƒ 141.000,--. Dit bedrag is onjuist, zoals ook blijkt uit de eigen stellingen van [werknemer] (bijvoorbeeld in de punten 6 en 7 van de memorie van antwoord), waarin hij spreekt over een stijging van het pensioengevend inkomen van ƒ 105.000,-- naar ƒ 123.000,-- en aangeeft dat hem in 1996 in het totaal (over 1994, 1995 en 1996) ƒ 54.000,-- ter zake van ambtelijke toelage is toegekend welk totale bedrag in 1996 is uitbetaald. Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat de op het toepassen door het ABP van pensioenknippen gebaseerde vorderingen niet toewijsbaar zijn. Dat zou alleen het geval geweest zijn als het salaris van [werknemer] tussen 1994 en 1998 jaarlijks zodanig zou zijn verhoogd dat zich geen salarisverhogingen van 25 procent of meer hadden voorgedaan en bovendien niet met terugwerkende kracht waren toegekend. Van dergelijke feitelijke verhogingen is, zoals overwogen, ook in de visie van [werknemer], zoals die uit zijn laatste processtukken blijkt, geen sprake geweest. Daarmee zou immers tweemaal het bedrag gemoeid zijn geweest dat het bedrag van ƒ 54.000,-- dat [werknemer] in 1996 is toegezegd en uitbetaald. Verhoging van het salaris inclusief toelage van ƒ 105.000,-- tot ƒ 123.000,-- in 1994 tot ƒ 141.000,--- in 1995 en tot 159.000,-- in 1996 zou ƒ 108.000,-- hebben gekost en dat bedrag is [werknemer] – ook in zijn eigen visie - toegezegd noch uitbetaald.
4.6 Blijft de vraag of de [werknemer] in 1996 toegekende ambtelijke toelage tot zijn pensioengevend inkomen moet worden gerekend. Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord is het ABP over 1997 van een onjuist pensioengevend inkomen uitgegaan. Partijen zijn het er blijkens hun stellingen over eens dat ingevolge het toepasselijke pensioenreglement voor het ABP het op 1 januari van enig jaar geldende salaris bepalend is. Een in 1996 overeengekomen verhoging kon derhalve pas per 1 januari 1997 worden doorgevoerd
4.7 Anders dan de kantonrechter beantwoordt het hof genoemde vraag ontkennend. Tot het pensioengevend inkomen worden volgens artikel 3.1 van het pensioenreglement onder meer gerekend “vaste toelagen, waarop een deelnemer op 1 januari van het desbetreffende jaar aanspraak heeft”. Noch op 1 januari 1996 noch op 1 januari 1997 had [werknemer] recht op de onderhavige arbeidsmarkttoelage. Die is immers eerst in 1996 toegekend en het recht op de toelage eindigde blijkens de toekenningsbrieven vóór 1 januari 1997. Bovendien duidt het feit dat de toelage in beide brieven voor een beperkte tijd werd toegekend erop dat de vergoeding niet “vast” (en dus niet pensioengevend) was. Ook het feit dat in 1997 een structurele regeling is overeengekomen is, anders dan [werknemer] aanvoert, geen aanwijzing voor de stelling dat de in 1996 gemaakte afspraak tussen de Vereniging en [werknemer] evenzeer een structureel karakter droeg. De stelling van [werknemer] dat uit het feit dat hem toegekende arbeidsmarkttoelage (die aanvankelijk ƒ 3.000,-- per maand over 1996 zou bedragen) later zowel qua duur als qua bedrag is gewijzigd (in ƒ 1.500,-- per maand over de jaren 1994 tot en met 1996) blijkt dat het de bedoeling van partijen is geweest een pensioenknip te voorkomen, is naar het oordeel van het hof niet houdbaar. Als de reden voor de wijziging, zoals [werknemer] stelt, gelegen was in de bedoeling van partijen de toelage om pensioentechnische redenen over enkele jaren te spreiden, valt niet in te zien waarom de aanvankelijk toegekende toelage met vijftig procent werd verhoogd. Bovendien voorkwam de gewijzigde regeling, zoals hiervoor reeds werd overwogen, een pensioenknip per 1 januari 1998 niet. De Vereniging heeft dus geen onjuiste opgave gedaan van het pensioengevend salaris per 1 januari 1997.
5. Slotsom
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het tussenvonnis van 9 februari 2006 niet in stand kan blijven. Dit zal worden vernietigd. Bij afzonderlijke behandeling van haar grieven heeft de Vereniging geen belang. Het hof zal de zaak conform de in art. 356 Rv gegeven mogelijkheid aan zich houden en zelf afdoen. De vorderingen van [werknemer] zullen worden afgewezen. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [werknemer] veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties.
6. Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [werknemer] af;
veroordeelt [werknemer] in de kosten van de procedure in beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Vereniging begroot op € 875,-- aan salaris gemachtigde voor de procedure in eerste aanleg en op € 319,32 aan verschotten en € 849,-- aan salaris procureur voor de procedure in appel.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, A.M.A. Verscheure en R.M. Beltzer en is in het openbaar door de rolraadsheer uitgesproken op 21 augustus 2008.